Artikel bewaren

U heeft een account nodig om artikelen in uw profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties3

Graaiers in de zorg vangen bot

André den Exter
De rechtbank Den Haag heeft vrijdag 11 januari 2013 vonnis gewezen in een kortgedingprocedure, aangevraagd door de NVZD (Vereniging van bestuurders in de zorg) tegen de Nederlandse Staat.
Graaiers in de zorg vangen bot
Foto: André den Exter

Aanleiding voor de rechtsgang was de nieuwe Wet normering topinkomens, die sinds 1 januari van dit jaar van kracht is en waarin de maximale bezoldigingsnorm voor zorgbestuurders op 130 procent van het ministerssalaris is vastgesteld. De wet is een uitvloeisel van een reeds in 2005 door de Tweede Kamer aangenomen motie om actie te ondernemen tegen de hoge salarissen in de semipublieke sector. Weliswaar kwam de NVZD kort na de motie met een eigen beloningscode, maar die was volgens de minister van VWS niet toereikend en te vrijblijvend. Toen overleg met de zorgbestuurders niet tot het gewenste resultaat leidde, heeft de minister een wettelijk algemene bovengrens van 130 procent vastgesteld.

Weinig sympathie

Tegen deze achtergrond geeft het verweer van de NVZD voor de rechter te denken en zal de rechtsgang op weinig sympathie van de bevolking kunnen rekenen. Sterker nog, de uitkomst bevestigt het beeld van topbestuurders in de zorg als graaiers.

Naast deze emotie is de rechterlijke uitspraak er een van Hollandse nuchterheid. Alle door de NVZD aangevoerde verweren om de maximumnorm aan te vechten, zijn door de rechter op overtuigende wijze verworpen. Rechterlijke toetsing van een wettelijke regeling aan het internationale recht is niet ongebruikelijk, maar leidt niet altijd tot buiten toepassing verklaring van de gewraakte regeling. Alleen bij een evidente strijdigheid zal de rechter het nationale recht terzijde schuiven en het internationale recht laten prevaleren. Dergelijke uitspraken veroorzaken de nodige commotie aangezien de rechter daarmee feitelijk fungeert als plaatsvervangend wetgever. Zo ver kwam het niet in de NVZD-zaak.

Beoordelingsvrijheid

Volgens de rechter heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van norminkomens van zorgbestuurders. Dat heeft alles te maken met het publieke belang van zorginstellingen. Dat de meeste ziekenhuizen vormgegeven zijn als privaatrechtelijke rechtspersonen doet niets af aan die publieke taak. Bovendien kon het verweer van hoofdzakelijk premiegefinancierde zorg in plaats van uit publieke middelen gefinancierde zorg de rechter niet overtuigen. Het publieke karakter van de gezondheidszorg is niet alleen afhankelijk van de wijze van financiering. Andere factoren, zoals de wijze van regulering, zijn evengoed van belang.

De beoordelingsvrijheid van de wetgever is niet onbegrensd en daar zit volgens de NVZD het probleem: het zou gaan om een disproportionele maatregel die bovendien bestuurders in de zorg ongelijk behandelt. Immers: er was een beloningscode die gold voor bestuurders van zowel zorginstellingen als zorgverzekeraars. De rechter was weinig onder de indruk van dit verweer. Gezien de bovenmatige beloningen heeft de wetgever een redelijk belang bij het normeren ervan. Bovendien kent de wet een aanpassingstermijn van vier jaar voor bestaande gevallen, hetgeen de rechter niet onredelijk voorkomt. Dat de wet uitsluitend zorgbestuurders ‘beperkt’ en niet zorgverzekeraars levert geen schending van het gelijkheidsbeginsel op. Immers: zorgverzekeraars opereren op een concurrerende markt en bieden ook diensten aan buiten het publieke domein. Daarmee is een andersoortig regime gerechtvaardigd, aldus de rechter.

Overtuigend vonnis

Al met al is het naar inhoud een overtuigend vonnis waarin de rechter de beleidsvrijheid van de overheid binnen bepaalde grenzen respecteert. Onwil bij de NVZD leidde tot een onredelijke opstelling, waardoor het ministerie genoodzaakt werd een wettelijk maximum vast te stellen. Met de rechtsgang toont de NVZD zich dan ook een slecht verliezer.

 


Andre den Exter,



Universitair docent Gezondheidsrecht Erasmus Universiteit Rotterdam/iBMG, gasthoogleraar Internationaal en Europees gezondheidsrecht Universiteit van Antwerpen

3 REACTIES

  1. Ja, mooi die uitspraak, maar de argumentatie is niet altijd overtuigend. Het lijtk erop of die rechter van mening is dat er verschil bestaat tussen wettelijk geregeld premiegeld en publiek geld. Eigenaardig, voor zover het de Zorgverzekeringswet betreft gaat het om collectieve middelen waarbij de verzekeraar een publieke taak vervult. Ik zie geen enkele reden om de zorgverzekeraars buiten de wet te houden.

  2. Lees alle reacties
  3. Op dit moment lijkt de wetgever te hebben gewonnen, maar de onderbouwing van de rechter mist overtuigingskracht. Als een aanvullende verzekering buiten het publieke domein ligt (geen noodzakelijke zorg) dan is de zorg die vergoed wordt door de aanvullende verzekering toch ook privaat? In dat geval leveren vele zorgaanbieders deels private zorg (bv kaakchirurgie, oogheelkunde etc). Ook staan ziekenhuizen meer bloot aan concurrentie dan zorgverzekeraars.
    De wet zelf is ook matig, want de wet is gemakkelijk te omzeilen. Ziekenhuizen kunnen een hotel toevoegen en claimen private producten te leveren. Maar ook zullen vele bestuurders zichzelf gaan verhuren vanuit een persoonlijke BV. Op die manier is de salarisgrens ook gemakkelijk te omzeilen. Het verrast mij daarom van de heer Den Exter zo positief is over de wet en de uitspraak.

Geef uw reactie

Om te kunnen reageren moet u ingelogd zijn. Heeft u nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.