De Tweede Kamer nam op 13 maart een motie aan waarmee de regering werd verzocht: ‘de best verdienende zorgbestuurders met een salarisstijging in de WNT-overgangsfase aan te spreken op het ongewenste signaal dat van deze stijging uitgaat’. De motie was ingediend door GroenLinks, SP en PvdA, en kreeg steun van alle partijen behalve de VVD. Hoewel het op het eerste gezicht gemakkelijk is begrip op te brengen voor deze motie, zijn er ook kanttekeningen bij te plaatsen. Voor een goed begrip moeten we namelijk even terug in de tijd naar de totstandkoming van de Wet normering topinkomens (WNT).
De WNT was in 2013 een politiek antwoord op de onvrede over de hoogte van de beloning van bestuurders in de semipublieke sector, waaronder de zorg. Met de WNT is deze beloning gemaximeerd op het niveau van een minister.
Bij de totstandkoming van de WNT noopte de eenzijdige ingreep van de wetgever op rechtsgeldige overeenkomsten tussen werkgever en werknemer tot overgangsrecht. Dit wettelijk overgangsrecht is een politiek/juridische ruil tussen enerzijds de politieke noodzaak tot eenzijdig ingrijpen in de beloning van zorgbestuurders en anderzijds de juridische noodzaak om deze gemaakte overeenkomsten te respecteren. Nakomen van rechtsgeldige contracten is ook onderdeel van de moraal.
Los daarvan is het belangrijk om vast te stellen dat de WNT, zoals minister Ollongren onlangs in een Kamerbrief bevestigde, nagenoeg 100 procent wordt nageleefd. Dit is ook het beeld van de NVZD, de vereniging van bestuurders in de zorg. Het zou helpen als de wetgevers van nu dit zouden meenemen in hun afweging.
Jos de Beer, directeur NVZD – Vereniging van bestuurders in de zorg