Lucien Engelen doet zijn uitspraak aan het einde van het congres Digitale Ontwikkelingen in de zorg dat woensdag 24 juni plaatsvond in Supernova, Jaarbeurs Utrecht. Tijdens zijn keynote-speech voert Engelen de aanwezigen in rap tempo langs alle huidige en toekomstige ontwikkelingen. Hij laat daarbij zijn Scanadu Scout zien, een apparaat dat via het voorhoofd tal van vitale functies meet. ‘In het Radboudumc onderzoeken we momenteel de waarde van dit apparaat. Ondertussen zijn partijen uit Azië bezig een apparaat te ontwikkelen dat de helft goedkoper is en viermaal meer metingen kan verrichten. Voordat wij het onderzoek hebben afgerond, is de Scanadu Scout eigenlijk alweer verouderd.’ Toch mag dat zorgprofessionals niet ontmoedigen om apps, e-health, wearbles en devices te testen. ‘De ervaring die zij opdoen, is van grote waarde om processen te creëren in de toekomst. Nieuwe vindingen komen en gaan, maar dat proces moeten we nu eenmaal doorlopen. Het slechtste wat je kunt doen is de hype negeren.’
De grote belofte
Bijna alle sprekers op het congres geven toe dat digitalisering van de zorg nog in de kinderschoenen staat en spreken telkens van ‘de grote belofte’. Nick Guldemond, Associate Professor Integrated Care & Technology UMC Utrecht, ziet dat beleidsdocumenten van Europa, Japan en de Verenigde Staten wijzen naar een toekomst met een kleinere rol voor de grote instituties. Gezondheidscentra komen dichter bij de burger en burgers zelf krijgen een grotere verantwoordelijkheid. ‘Wijken, gebouwen en werkomgevingen zullen we ondersteunend moeten maken aan zelfmanagement. Daarnaast is het de vraag hoe we mensen met hun drukke levens bereid krijgen om te mantelzorgen. Aan de techniek ligt het niet. De samenwerkingen in de zorg zijn nog onvoldoende toegerust op de dynamische actie die nodig is.’ Als voorbeeld noemt hij valpreventie bij ouderen. Het is mogelijk om kwetsbare ouderen te herkennen op basis van indicatoren. Domotica en smartmeters herkennen of iemand is gevallen. Met communicatiemiddelen kan snel hulp geboden worden en de revalidatie zou sneller verlopen als een breed netwerk de persoon zou ondersteunen. ‘Het lukt ons nog niet om alles tot een logisch geheel bij elkaar te brengen. Dat vraagt brede samenwerking en technologie kan daarbij helpen.’
Nieuw medium
Willem-Jan Renger, Head of StudioLab Games en Interactie HKU, houdt zich bezig met gaming in de zorg en vertelt dat de impact nog niet zo groot is. ‘Mensen hebben moeite om het medium games op waarde te schatten. Dat speelt overigens bij de introductie van elk nieuw medium.’ Dat games veel beter werken dan traditionele interventies, is volgens Renger evident. ‘We weten bijvoorbeeld allemaal dat we moeten flossen. Iedereen heeft een doosje flosdraad op de wasbak staan, maar hoeveel flosdraad wordt er gebruikt? Dat is waar wij met applied games het verschil willen maken. Wij lossen problemen op met motivatie en perceptie.’ Gaming is niet alleen maar leuk, benadrukt Renger. ‘Mensen die gamen schelden en tieren door de frustratie. Het overwinnen van obstakels en uitdagingen geeft hun het gevoel dat zij iets bijzonders hebben bereikt.’ Hij geeft het voorbeeld van een 16-jarige jongen met niet-aangeboren hersenletsel. Voor zijn revalidatie moest hij dagelijks een groot aantal keer het knopje van een pen indrukken. ‘We hebben dat in ons gamelab vervangen door een plastic gitaar en Guitar Hero. In het spel maakt hij dezelfde beweging, maar nu met een grote lach op zijn gezicht. De arts moest hem tegenhouden om overbelasting te voorkomen.’
Keerzijde digitale zorg
De nieuwe ontwikkeling betekent ook nieuwe problematiek. Jaap Trappenburg is onderzoeker in het UMC Utrecht en houdt zich bezig met het vaststellen van bewijskracht van apps. ‘Waar maken we ons eigenlijk druk om? Is innovatie niet altijd goed? Remt deze bewijskracht niet juist de innovatie?’, vraagt hij zich af. Trappenberg legt uit dat tegenwoordig iedereen op zijn zolderkamer een medische app kan maken die in de verschillende appstores te verkrijgen is. ‘De recensies van gebruikers geven vaak als enige een indicatie of de toepassing werkt. Voor zorgverleners en patiënten is het erg moeilijk om het kaf van het koren te scheiden. Het gebrek aan transparantie en kennis maakt dat we een situatie hebben waarin groot risico bestaat dat van m-health heel weinig gebruik wordt gemaakt.’ Zonder bewijs van werking, is het volgens Trappenberg meer een enorme introductie van kwakzalverij. ‘Neem de apps voor het stoppen met roken. Iedereen mag deze bouwen. We zien in verschillende apps interventiecomponenten waarvan bekend is dat ze niet werken. Daarnaast weten we uit studies dat elke mislukte stoppoging negatieve impact heeft op de volgende stoppoging. Zelfs apps die niets lijken te doen, berokkenen dus schade.’ Trappenberg pleit er daarom voor dat apps zich wetenschappelijk dienen te bewijzen.