Minister Rouvoet had vorige week aan de Tweede Kamer toegezegd de provincies ‘hard aan te spreken op de uitvoering van de jeugdzorg.’ De Kamer was geschrokken van de opnieuw toegenomen wachtlijsten: de teller staat op 4.067 kinderen. CDA’er Coskun Cörüz vroeg de minister achterblijvende provincies wettelijk te dwingen goede werkwijzen van andere provincies met lagere wachtlijsten over te nemen.
Analyse
“Maak eerst een analyse van de verschillen tussen provincies”, reageert Carla van Lomwel, hoofd communicatie van het Interprovinciaal Overleg (IPO), in Zorg en Welzijn op de toezegging van Rouvoet. De wachtlijsten in de verschillende provincies zijn volgens haar lastig te vergelijken. Bij de ene provincies worden kinderen na indicatie op de wachtlijst geteld. Bij de andere provincies worden kinderen drie keer geteld, omdat ze voor drie behandeltrajecten op de wachtlijst bij drie verschillende zorgaanbieders staan.
Geschikte zorgaanbieders
Bovendien kunnen de problemen van kinderen per provincie verschillen en beschikken niet alle provincies over voldoende geschikte zorgaanbieders, aldus Van Lomwel in Zorg en Welzijn. Het probleem volgens Van Lomwel is dat de provincies de financiering voor jeugdzorg met terugwerkende kracht krijgen. Ze lopen dus steeds achter de feiten aan. Bovendien is het geld, dat de minister steeds extra ter beschikking stelt, incidenteel geld. “Om het aanbod van zorg uit te breiden hebben we structureel geld nodig. Om mensen aan te nemen die kinderen nu en over twee jaar kunnen helpen”, aldus Van Lomwel in Zorg en Welzijn.
Ambulante zorg
Het verschil in besteding van het extra jeugdzorggeld kan ook een oorzaak zijn voor de verschillen tussen wachtlijsten van provincies, oppert Van Lomwel: “Als een provincie inzet op veel ambulante zorg, zijn cliënten sneller van de wachtlijst. Dat wil nog niet zeggen dat er een structurele oplossing is van het probleem van de cliënt.” (Zorg en Welzijn)