Slechts 15 procent van de Niet-Europese artsen die zich in Nederland vestigen, volgt aanvullende scholing om hun vak hier te mogen uitoefenen. Dat berekende de Utrechtse onderzoeker Paul Herfs, verbonden aan het European Research Centre on Migration and Ethnic Relations, onderdeel van de Universiteit Utrecht. Dit lage percentage komt niet door een gebrek aan capaciteiten van deze artsen, maar door een ingewikkelde en dure procedure die zij moeten doorlopen voor ze extra onderwijs kunnen krijgen.
Knelpunten
Minister Schippers liet vrijdag weten in kaart te willen brengen waar de knelpunten zitten en hoe die aangepakt kunnen worden. Ze wil niet alleen kijken naar artsen die uit hun eigen land zijn gevlucht, maar ook naar doktoren die om andere redenen naar Nederland trekken. Verder gaat de minister onderzoeken hoe andere landen omgaan met buitenlandse artsen.
Voorbereiding
Onderzoeker Paul Herfs legt in dagblad Trouw uit dat in de huidige procedure buitenlandse artsen geen enkele voorbereiding krijgen. Niet-Europese artsen, die in Nederland aan het werk willen, moeten eerst hun kennis van het Nederlands en hun medische kennis laten toetsen. Ze moeten dit veelal op eigen kracht voorbereiden en dat loopt vaak mis. Slaagt de kandidaat wel, dan volgt een advies over een aanvullende opleiding. Die kan variëren van zes maanden tot drie jaar. Na de opleiding kan de kandidaat zich als arts laten registreren en gaan solliciteren.
Goed opgeleid
‘Dat de medische kennis en vaardigheden en de taalvaardigheid van niet-Nederlandse artsen moeten worden getoetst, daar is iedereen het over eens,’ zegt Herfs in Trouw. ‘Waar het om gaat is dat artsen een goede voorbereiding moeten krijgen op die procedure. Nederland krijgt ervaren artsen in de schoot geworpen. Maar door dit systeem verliezen we goed opgeleide mensen die we in de zorg zo hard nodig hebben.’