Om de risico’s voor de schatkist te beperken wil het kabinet graag af van regelingen waarbij het Rijk garant staat. Het ministerie van VWS liet Deloitte daarom de meerwaarde onderzoeken van het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ), waarbij de overheid borg staat als het fonds tekortschiet (achterborgstelling). De conclusie: de meerwaarde van het WFZ is sinds de oprichting in 1999 alleen maar toegenomen.
Langere looptijd
Dankzij borgstelling door het WFZ krijgen zorgorganisaties voor een deel van hun leningen betere voorwaarden: een langere looptijd, van twintig tot dertig jaar, en een 1 tot 2 procent lagere rente. Het gaat om 9 miljard euro aan geborgde leningen, ongeveer de helft van alle langlopende financiering in de zorg (exclusief academische ziekenhuizen). Driekwart van deze leningen staat uit bij de BNG Bank en de Nederlandse Waterschaps Bank.
Lagere kosten
De geborgde leningen vormen een ‘vaste kern in de financiering’ met langdurige zekerheid en lagere kosten. Daardoor kunnen zorgorganisaties ook de hogere rente- en aflossingsverplichtingen van ongeborgde leningen opbrengen. Zo’n lening is voor zorgorganisaties overigens steeds moeilijker te krijgen, nu zij door de marktwerking meer risico’s lopen en de bank moet voldoen aan strengere kapitaaleisen. Ze kunnen minder grote bedragen lenen en de looptijd is maximaal vijf tot tien jaar.
AA+-kredietscore
Bij de verstrekking van garanties hanteert het WFZ als uitgangspunt dat risico’s in principe op te vangen moeten zijn vanuit het fondsvermogen. Als dat onvoldoende is, moeten de deelnemers bijspringen tot 3 procent van hun geborgde leningen. Schiet ook dat tekort, dan staat het Rijk garant. Die achterborgstelling is doorslaggevend voor de AA+-kredietscore van het fonds. Ze is ook cruciaal in de risicobeoordeling van zorgorganisaties door banken. Banken zijn eerder bereid leningen te verstrekken doordat ze weten dat de overheid – via het WFZ – financieel belang heeft bij het voortbestaan van zorgorganisaties.
Alternatieven achterborgstelling
Deloitte heeft alternatieven bekeken voor de achterborgstelling, zoals schatkistbankieren, subsidie op rentebetalingen of versterking van het eigen vermogen. Deze opties leiden echter niet tot lagere kosten of risico’s voor de overheid en hebben wel ongewenste neveneffecten. Om de risico’s voor het Rijk te verkleinen zou het WFZ kortere looptijden kunnen hanteren, of een hogere onderlinge borgstelling van deelnemers. Maar daardoor zouden de kosten stijgen en wordt het fonds minder effectief.