Ziekenhuizen voelen de druk om hun zorgaanbod te digitaliseren om daarmee toekomstbestendig te blijven. Zonder duidelijke nationale visie op de toekomstige zorg zijn het vooral de commerciële zorgtechnologie-aanbieders die het voortouw nemen in de zorgtransformatie. Gesterkt door onderzoeksgelden en regionale bewegingen, zoals het IZA, ontstaat er een risico dat een selecte groep aanbieders van telemonitoring-software veel macht krijgt over de invulling van deze zorgtansformatie. Dit is nadelig voor zowel de innovatiekracht als inhoud van zorg.
Belemmeringen voor innovatie
Door de druk om snel en grootschalig te moeten digitaliseren, is het beeld ontstaan dat de huidige problemen in de zorg alleen opgelost kunnen worden middels gestandaardiseerde en brede telemonitoringsoplossingen. Hierdoor stijgt de vraag naar aanbieders met een breed aanbod en daalt de vraag naar gespecialiseerde alternatieven, zelfs wanneer het wetenschappelijke bewijs voor de laatste groep beter is en er onzekerheid bestaat over de effectiviteit van breed toegepaste en gestandaardiseerde interventies. Daarnaast worden goed werkende bestaande infrastructuren verdrongen door generieke, minder bewezen oplossingen. Innovatieve aanbieders, die soms beter inspelen op lokale behoeftes, krijgen nog lastig toegang tot de zorgtechnologiemarkt. Bovendien creëert het grootscheeps integreren van enkele brede telemonitoringsoplossingen (pad)afhankelijkheden: later overstappen wordt te duur en complex. Dit leidt tot minder concurrentie, minder vrije keuze, en vooral een groeiende afhankelijkheid van externe partijen. Allemaal belangrijke belemmeringen voor innovatie.
Zorginhoudelijke risico’s
Daarnaast gaat deze beweging gepaard met zorginhoudelijke risico’s. Het digitaliseren van zorgprocessen omvat meer dan het ‘vertalen’ van bestaande processen: het herdefinieert hoe zorg geleverd wordt met nieuwe vormen van behandelrelaties. Maar ook voor wie deze zorg geleverd wordt: de meeste zorgtechnologieën zijn gericht op de grote patiëntengroepen terwijl voor de kleinere patiëntengroepen nog weinig beschikbaar is door het ontbreken van een (financiële) ontwikkelingsprikkel. Het eigenaarschap over de inrichting van zorginhoudelijke processen ligt hierdoor in toenemende mate bij op winst gerichte partijen wiens primaire doelen niet per se overeenkomen met die van een individueel ziekenhuis, zorgverlener of patiënt. Daarnaast riskeren we dat deze bedrijven ‘too big to fail’ zullen worden wat de bestendigheid en responsiviteit van ons zorgsysteem zal beschadigen.
Oproep: neem gezamenlijk de regie
Bovenstaande moet niet gelezen worden als harde kritiek op deze aanbieders: zij vervullen hun rol binnen de markt en gewenste digitale transitie uitermate effectief. In plaats daarvan is het een oproep aan beroepsverenigingen, koepelorganisaties en patiëntenorganisaties als de V&VN, KNMG, NHG, NFU, GGZ en NPCF, én aan individuele zorgprofessionals. Zij moeten gezamenlijk de regie terugnemen over de inrichting van de zorg van de toekomst. Daarvoor is het nog niet te laat. Via richtlijnen en zorgstandaarden kan richting gegeven worden aan wat goede digitale zorg minimaal moet behelzen zodat leveranciers zich hiernaar zullen moeten vormen in plaats van andersom. Het onderwerp van discussie moet omgedraaid worden van “welke app is het beste?” naar “wat vinden we eigenlijk goede digitale zorg?” met in het achterhoofd dat de apps zelf slechts het middel zijn voor de nieuwe manier van werken. De digitale zorgtransformatie moet niet commercieel gedragen worden omdat het dan sneller gaat, maar het moet publiek gedragen worden zodat we de zorg duurzaam, inclusief en kwalitatief transformeren. Dit vraagt om meer betrokkenheid van het zorglandschap zelf zodat we slimmer met commerciële aanbieders kunnen samenwerken.
Door: Marc Oppelaar (arts in het Radboudumc), Jan-Luuk Hoff (promovendus op het gebied van technologie in de zorgpraktijk), Maartje Schermer (hoogleraar zorgethiek in de technologische samenleving) en Iris Wallenburg (professor Sociology of Care)