Screeningsprogramma’s voor de preventie van depressie zijn behoorlijk arbeidsintensief. In een recent Spaans onderzoek naar de effectiviteit van deze programma’s deden 3326 patiënten in 70 gezondheidscentra mee. Huisartsen volgden een training van 10 á 15 uur om de vragenlijsten te bespreken met patiënten zonder hen ongerust te maken, actief te luisteren naar de ideeën en verwachtingen van patiënten, een advies op maat te geven en zo nodig patiënten te ondersteunen. De interventie kostte drie consulten. Na 18 maanden had 7,4 procent van de interventiegroep een depressieve stoornis ontwikkeld, tegen 9,4 procent in de controlegroep.
Gering effect
Veel inspanning met ‘een bescheiden maar niet significant effect’, concluderen de Spaanse onderzoekers. Ze pleiten voor vervolgonderzoek. Maar de huisartsen Olde Hartman en Lucassen vinden dat zonde van het geld, schrijven ze in een commentaar in NTvG. Ze verwijzen naar een Nederlandse meta-studie naar 32 preventieve interventies uit 2014. Opvallend is het grote uitvalpercentage, variërend van 2 tot 64 procent, van patiënten. Een groot deel van de patiënten zit dus niet te wachten op preventieve psychologische behandeling. Bovendien is het resultaat mager. Op een normpraktijk van 2150 patiënten ontwikkelen jaarlijks 8 patiënten een depressie. Met preventieprogramma’s zouden dat er 6 zijn.
Persoonlijke verhaal
De auteurs concluderen dat preventie van de depressie in de eerste lijn niet zinvol is. Als huisartsen steeds meer tijd kwijt zijn aan preventieprogramma’s, is er minder tijd voor het persoonlijke verhaal van patiënten. Terwijl dit persoonlijke verhaal juist nodig is om mensen met psychische klachten goed te helpen.